Ik snapte nog steeds niet hoe we het hotel uit waren gekomen, zonder bruin gebakken te zijn als een stuk toast dat te lang in de broodrooster had gezeten. Op een paar smeulende haarpunten na, leek het erop dat ik nergens brandplekken had. Doran en ik waren samen het hotel uitgerend, nadat we de trapleuning als megaglijbaan hadden gebruikt. Hij had me weer neergezet en zonder verder nog iets te zeggen waren we naar buiten gestormd. We wisten allebei waar we naartoe gingen. Daar hoefde verder niks meer over gezegd te worden. Toen we achtervolgd werden door een levensecht monster dat zo uit mijn Griekse mythologieboek zou kunnen zijn gestapt, had ik geen tijd meer gehad om naar mijn schoenen te graaien in de hotelkamer. In het hotel had ik dat nauwelijks gemerkt. Daar lag overal vloerbedekking, of anders wel glad en koud marmer. Nu ik over het grind van de parkeerplaats rende merkte ik dat het belang van schoenen toch altijd onderschat had. Ik keek snel over mijn schouder en zag hoe de enorme Chimera nog geen twintig meter achter ons rende, alles om zich heen in brand zettend. Ik struikelde bijna en voelde hoe een hand zich om de mijne sloot. "Niet omkijken." zei Doran dringend, zijn kaken bijna op elkaar geklemd. Ik zag de auto al. We konden het redden. We moesten het wel redden. We stonden pas stil toen we allebei bij een portier van de auto stonden. Doran duwde snel de sleutel in het slot en ik trok mijn deur open. Nog even en het beest zou de auto in vuur en vlam zetten alsof het een marshmallow was die te lang boven het kampvuur had gehangen. "Hou je vast." zei Doran met opeengeklemde kaken, en ik greep naar de veiligheidsgordel. Ik had geen tijd om hem goed vast te doen, voordat Doran met volle snelheid naar achteren reed, richting de Chimera. Door de plotseling achterwaartse snelheid, werd ik naar voren geduwd en ik was blij dat ik de gordel net nog vast gepakt had. Anders was ik nu een vliegje tegen de voorruit geweest. Kennelijk was de Chimera een beetje in de war door het projectiel dat opeens op hem afgestormd kwam, want wonder boven wonder stapte het een paar stappen aan de kant, zodat Doran er niet met volle vaart tegenaan reed. Hij maakte een scherpe boog en reed zo snel mogelijk de parkeerplaats af. Doran keek even in de achteruitkijkspiegel en ik zag hoe hij zijn ogen even dichtkneep en diep zuchtte. "Oh nee hè..." mompelde hij en nadat hij een blik naar me had geworpen waar een lichte twijfel in lach, trapte hij op de rem. De auto kwam piepend tot stilstand en ik keek naar de zijspiegel van de auto om te zien waar hij voor gestopt was. Precies op dat moment sloeg iets tegen de zijdeur van de auto en werd de deur opengerukt. Randy schoot de auto in en trok de deur achter zich dicht. "Kom op, rijden man! Ik dacht even dat je me als een idioot achter de auto aan ging laten rennen." Aan Doran's blik te zien, had hij die optie ook een paar seconden overwogen. "Waar is Jae Jung?" zei hij. Hij was nog niet begonnen met rijden en keek over zijn schouder naar Randy. Ik hoorde het gebrul van de Chimera. Het beest kwam telkens dichterbij. "Hij heeft het niet gered. Kom op, waar wacht je nou op! Gas op de plank!" Ik werd helemaal koud van binnen en begon te rillen. Ik wist niet precies waardoor het kwam: De nonchalante, niet-dramatische manier waarop Randy net gezegd had dat een van zijn vrienden dood was, of door de mededeling zelf. Ik had Jae Jung zelf niet echt gekend en ik wist niet precies hoe de relatie tussen Randy en Jae Jung was geweest, maar zelfs ik leek meer gevoelens te hebben over de dood van een persoon dat ik pas die dag had ontmoet, dan Randy die op een roadtrip was met dit persoon. Hij zei het zo matter-of-factly. Doran keek wendde zijn blik af van Randy. Hij staarde twee seconden geschokt naar de weg en leek dezelfde gedachten over Randy te hebben als ik. "Kom op, rijden!" schreeuwde Randy vanaf de achterbank. Een nieuw gebrul haalde Doran uit zijn gedachten en hij gaf plank gas en stoof de weg op.
De komende drie uren werd er nauwelijks iets gezegd. Alleen Randy zeurde zo nu en dan om de meest onbenullige dingen. Ik begreep niet hoe hij zich zorgen kon maken om dingen als de warmte, of hoe hij zelfs maar over eten na kon denken in een situatie als deze. Doran had hem na een tijdje genegeerd en staarde nu recht naar de weg voor hem. Hij was duidelijk diep in gedachten. De Chimera waren we, God zij dank, kwijt geraakt toen we wegscheurden van het brandende hotel. Ik blokkeerde het stemgeluid van Randy dat van de achterbank kwam en ging in mijn gedachten langs de gebeurtenissen van de dag. Een misselijk gevoel kroop omhoog in mijn keel. Ik had in één dag het plot van een zeer onrealistische actiefilm meegemaakt en ik wist niet zeker of ik er nog veel meer bij kon hebben. Het begon al een beetje te schemeren buiten en het was verdacht stil op de achterbank. Randy was in slaap gevallen tegen het raam, zijn mond een beetje open en er liep een straaltje speeksel uit zijn mondhoek. Ik trok mijn neus een beetje op en keek weer naar voren. De weg was redelijk verlaten en ik had eerlijk gezegd geen flauw idee waar we waren. Het maakte me eigenlijk ook niet uit. "Sorry voor alles wat Randy heeft gezegd. Ik wist dat hij niet het aardigste persoon van de wereld was, maar dat hij zo'n eikel was... Dat had zelfs ik niet verwacht." Ik was even geschrokken toen Doran begon te praten. Ik trok mijn voeten op en zette ze op de stoel. Ik sloeg mijn armen om mijn knieën. "Je hoeft je niet te verontschuldigen voor zijn gedrag." zei ik zachtjes. Het werd weer stil en ik keek naar de zon die bijna onder de horizon dook. "Doran..." zei ik zachtjes. Hij draaide zijn hoofd af van de weg en keek me aan. "Hmm?" zei hij. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin. Ik beet op mijn lip. We hadden vandaag een Chimera gezien. het was niet alsof hij me niet ging geloven. Maar als ik het luidop zou zeggen, zou het waar worden. En ik wist niet of ik dat al wel aan kon. Aan de andere kant, het was echt niet erger dan een reuze Chimera die er in eerste instantie uit zag als een chihuahua. Ik schraapte mijn keel en ging wat rechterop zitten, mijn armen nog steeds om mijn benen geslagen. "Het auto-ongeluk waarover ik je vertelde... mijn vader... Het was niet alleen een auto-ongeluk." Doran fronste zijn wenkbrauwen en keek weer weg van de weg. Hij zei niets en de stilte die volgde moedigde me aan om verder te praten. "De aanval van de chimera... Het is niet de eerste keer vandaag dat ik ben aangevallen door een onmogelijk monster. Het ding dat op de weg stond en waardoor de auto crashte... Het was een gigantische leeuw. Hij was zo groot als een paard en ik zou bijna zeggen dat hij van goud gemaakt was. Ik heb alleen kunnen ontsnappen doordat mijn vader hem afleidde." Ik slikte even. De conclusie was simpel. Dit alles kon geen toeval zijn. Je werd niet twee keer per dag aangevallen door een of ander mythisch wezen. "Doran... Ik denk dat de aanvallen misschien specifiek tegen mij waren. Ik denk dat er iets achter me aan zit." Ik zei de laatste zinnen zonder tussendoor adem te halen en bleef uit het raam kijken terwijl ik ze zei. Mijn kin lag op mijn knieën en ik voelde me opeens ontzettend bang. Ik had geen idee wat er aan de hand was en ik was ontzettend ver van huis, zonder mijn vader, die waarschijnlijk dood was en het leek erop dat de monsters uit een Grieks mythologieboek tot leven waren gekomen en mij als nieuwe hapje hadden uitgekozen. Ik probeerde me zo klein mogelijk te maken in de stoel, terwijl ik wachtte op wat Doran zou zeggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten