woensdag 20 februari 2013

Fae

Ik duwde één van mijn tassen in Ronan's handen en gaf hem een klein zetje. "Hier. Maak jezelf eens nuttig." zei ik quasi-bazig. "En veeg je kwijl weg. Je hele kin zit onder." Tot mijn grote genoegen checkte Ronan daadwerkelijk even of zijn kin inderdaad was ondergekwijld. Hij was te verbluft om te protesteren en draagde mijn tas braaf van de heuvel af. "Goed om je te zien, Ro." zei ik met een brede grijns. Hij knikte afwezig. Arme Ronan. De stumper was al twee jaar hopeloos verliefd op Juliette Davidson uit de Apollo-cabin, maar het meisje zelf had geen idee. Vanaf het moment dat ze op Camp Halfblood was aangekomen was Ronan's interesse meteen gewekt, maar hij was pas echt verloren toen hij haar op één van de eerste avonden bij het kampvuur hoorde zingen. En ik zal niet ontkennen dat ze zingt als een Sirene, maar wat wil je, als je vader de God van de muziek is. "Nou, wat heb ik gemist?" vroeg ik, terwijl ik Ronan met mijn elleboog aanstootte. "Wat is er zoal gebeurd afgelopen winter?" Ronan, die Juliette inmiddels uit het zicht verloren was en dus zijn vermogen tot het vormen van coherente zinnen weer hervonden had. "Niet veel. Raiden is op een quest geweest met twee jongens van Hepaestus. Hij kwam terug met een hoorn van de Minotaur, maar dat is alweer twee maanden geleden, dus hij zou zou maar weer terug kunnen zijn. Peleus heeft per ongeluk één van de druivenstokken van Mr. D. in de hens gestoken, dat was wel lachen." Ik grinnik bij de gedachte. "Daar had ik nou wel bij willen zijn." "Dan had je moeten blijven, Fae!" riep Ronan plagerig. Ik zweeg even. Dat was altijd een gevoelig onderwerp. Ik was gek op de zomers op Camp Halfblood, maar ik was ook gehecht aan de winters met mijn moeder. Ronan had niet echt een moeder, en had dus ook niet echt een reden om het kamp te verlaten in de winter. Hij probeerde me regelmatig quasi-spottend over te halen om te blijven, maar ik wilde hem niet in zijn gezicht wrijven dat ik wèl een moeder had, ookal hadden we ook niet altijd de beste band. Inmiddels hadden we het Grote Huis bereikt en de veranda kraakte onder een viertal paardenhoeven. "Chiron!" riep ik blij, terwijl ik op de centaur afrende en hem een knuffel gaf. "Welkom terug, Fae." zei Chiron hartelijk. Mr. D. kwam achter hem het huis uitlopen, in zijn standaard tijgerprint-shirt en keek met een zuur gezicht hoe het kamp zich langzaam weer opvulde met demigods. "Alweer een jaar voorbij?" verzuchtte hij. "Ja." zei Chiron glimlachend. "Wat gaat de tijd toch snel als je plezier hebt, nietwaar Dionysus?" Het was altijd moeilijk te zeggen of hij het sarcasme in Mr. D's niet opmerkte, of er gewoon voor koos het te negeren. Chiron wendde zich weer tot mij en Ronan. "Volgens mij krijgen jullie dit jaar wat nieuwe cabin-genoten, dus wellicht is het verstandig om je plekje in te richten voordat alle goede bedden weg zijn." "Oeh, goed punt." stemde ik in. "Tot vanavond bij het kampvuur!" Chiron zwaaide en Ronan en ik haastten ons naar Cabin Eleven. Een warm gevoel van thuiskomen bekroop me toen ik over de platgelopen drempel van het houten hutje stapte. Mijn vaste bunk, onder die van Ronan, was gelukkig nog niet bezet. Snel gooide ik mijn tas erop, en Ronan zette de tas die hij vast had naast het bed. Ik liet me op het krakkemikkige stapelbed zakken en keek met een gelukzalig gevoel het hutje rond. Er waren inderdaad wat nieuwe gezichten, en een heleboel bekende gezichten. Mijn broers en zussen veerden enthousiast op de versleten mattrassen, voerden de eerste kussengevechten, vertelden elkaar over de winters die ze allemaal apart van elkaar hadden beleefd, en besproken de vele streken die ze deze zomer met de Ares-kampers zouden gaan uithalen. Ik pakte het bobbelige kussen van mijn bed en drukte het tegen mijn gezicht. De vertrouwde geur van vocht en hout en Camp Halfblood die met geen wasmiddel uit de stof te krijgen was vulde mijn longen. "Hmmm." mompelde ik in mijn kussen. "Het is goed om thuis te zijn."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten