vrijdag 22 februari 2013
Mairin
Ik kneep zo hard in de leuningen van de stoel dat mijn handen pijn deden van de kramp. Ik had mijn ogen stijf dichtgeknepen. "We zijn nog niet opgestegen, weet je?" zei Raiden verveeld. "Hmhm." piepte ik. "Dat betekent dat we nog niet in de lucht zijn." "Hmhm." Het vliegtuig kwam plotseling in beweging en ik slaakte een kort en hoog gilletje. Ik sloeg mijn hand voor mijn mond en mijn ogen gingen open. Ik keek schichtig langs Raiden door het raam, waar hij nonchalant tegenaan zat geleund. Het vliegtuig bewoog en maakte steeds meer vaart. "Shit." siste ik terwijl ik mijn ogen gauw weer dicht deed. Denk aan blije dingen. Zwemmen met Clara, mijn prachtige witte Hippocampus. Surfen op Hawaï, op vakantie met mama twee jaar geleden. Kampvuren op Camp Halfblood. Ik voelde hoe ik dieper in mijn stoel werd gedrukt en ik merkte dat we de lucht in gingen. Ik bleef nog een paar minuten lang panisch nadenken over alle blije momenten in mijn leven, om alle nare gedachten aan het vliegen kwijt te raken. En een klein beetje om zeker te weten dat, als ik zou sterven, ik mijn laatste minuten had besteed aan het oprakelen van de beste gebeurtenissen uit mijn leven. Toen ik dat zo'n tien minuten had gedaan, waagde ik het om een oog open te doen. "Zie je wel, we zijn nog niet neergestort." Voorzichtig deed ik ook mijn andere oog open en mijn greep op de leuningen verslapte een beetje. "Ja..." zei ik zwakjes. Raiden keek door het raam naar de sterren die deze avond erg helder waren. Naast me zat Freddy, een jonge Satyr die eruitzag alsof hij de strijd tegen de jeugdpuistjes nooit meer zou gaan winnen. Hij zag eruit alsof hij nog maar weinig ervaring had, maar niks was minder waar. Freddy had al voor veel successen gezorgd op missies als deze en hij was uitstekend reisgezelschap. "Toastje?" vroeg hij, toen ik nog wat meer gewend was aan deze nare situatie. Ik had na de broodjes die ik op het vliegveld had gegeten nog steeds honger. Dat was nou wat ik bedoelde met uitstekend reisgezelschap. "Ja, dank je." zei ik en ik kon mezelf er zelfs toe zetten om licht naar Freddy te glimlachen. Freddy haalde een toastje uit de verpakking en gaf het aan me. Zelf at hij de plastic verpakking op waar het toastje net nog in had gezeten. De man die aan de andere kant van het gangpad zat, knipperde een paar keer met zijn ogen toen hij dat zag, maar keek toen gauw de andere kant op. Hij dacht vast dat hij het verkeerd had gezien. Mijn mondhoeken werden voorzichtig omhoog getrokken in een grijns. Ik at het toastje op en waagde een blik naar buiten. Er waren allemaal lichtjes op de grond die zo'n tien kilometer beneden ons was. Het was best wel mooi, als je even kon vergeten dat er nog een paar kilometer hierboven een boze oppergod zat, die momenteel een manier probeerde te verzinnen om een vliegtuig neer te laten storten zonder dat zijn eigen zoon daar te veel last van had. Ik zuchtte even. Misschien zou het allemaal gewoon goed komen. Op dat moment begon het vliegtuig enorm te schudden. Ik gilde en greep de eerste hand die ik kon vinden. En dat was die van Raiden. "Ik wil nog niet dood." piepte ik, terwijl ik met mijn hoofd tegen zijn schouder leunde en mijn ogen weer stijf dichtgeknepen had. "Je gaat ook niet dood. Het was alleen een klein beetje turbulentie." Raiden maakte zijn hand los uit de mijne. Het vliegtuig was weer gestopt met schudden. Ik ging weer rechtop zitten, maar ik trilde nog steeds. "Ik ga dit na vandaag nooit meer doen." bracht ik moeizaam uit.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten